Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA7582

Datum uitspraak2000-06-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/6757
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr: AWB 00/6757 VRWET Inzake: A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M. Bouman, advocaat te Barendrecht tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H. van Galen, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1975 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 15 mei 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw). Op 22 mei 2000 heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 31 mei 2000 heeft deze rechtbank het tegen de bewaring ingediende beroep ongegrond verklaard. Op 22 juni 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 29 juni 2000. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of verdere voortzetting van de bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de bewaring met ingang van 17 juni 2000 onrechtmatig was aangezien de vreemdeling op 19 mei 2000 per fax een handgeschreven verzoek om toelating als vluchteling heeft ingediend. Op 22 mei 2000 werd door de vreemdeling een model F document ondertekend. Als een verzoek om toelating is gedaan, mag de bewaring onder de grond genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ten hoogste vier weken duren. Binnen deze vier weken moet verweerder op het verzoek beslissen, waarna dan, in geval van een afwijzende beschikking, een categoriewijziging moet plaatsvinden. Op 16 juni 2000 zou derhalve de beslistermijn van vier weken verstreken zijn. Verweerder heeft op 19 juni 2000 afwijzend beschikt op het verzoek om toelating, waarna op 19 juni 2000 de bewaring is omgezet naar de grond genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Verweerder heeft aangevoerd dat de bewaring niet vanaf 17 juni 2000 onrechtmatig was, omdat de termijn van vier weken op deze datum nog niet verstreken was. Deze termijn is pas gaan lopen op 22 mei 2000, omdat de vreemdeling middels een model F ondertekend document een verzoek om toelating heeft ingediend. De negatieve beschikking op het verzoek tot toelating op 19 juni 2000 valt derhalve binnen de termijn. De rechtbank overweegt dat een aanvraag om toelating als vluchteling ingevolge het bepaalde in artikel 52, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit door de vreemdeling in persoon wordt ingediend op een bij regeling van verweerder aangewezen plaats. Gelet op het bovenstaande is er geen grond om aan te nemen dat de handgeschreven en door de gemachtigde van de vreemdeling ondertekende aanvraag als een rechtsgeldige melding van een asielaanvraag gezien mag worden. Eerst op 22 mei 2000 is door de vreemdeling in persoon, door middel van ondertekening van het formulier F, een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om tot uitzetting van de vreemdeling te geraken. Immers de vreemdeling is na afwijzing van zijn asielverzoek aangemeld bij de Koninklijke Marechaussee voor uitzetting naar Algerije. Een datum uitzetting is nog niet bekend, maar de verwachting is dat dit binnen twee weken zal geschieden. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHTDOENDE: 1. Verklaart het beroep ongegrond. 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. E. Kouwenhoven en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2000, in tegenwoordigheid van C. Sontodimedjo, griffier. De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen afschrift verzonden op: 20 juli 2000